Psalms 102

1) des verdrukten,

Of, voor den bedrukte. Versta hier de bedrukte en ellendige gevangenen in Babyloni‰.

2) overstelpt

Te weten, met angst en schrik. In deze betekenis wordt het woord overstelpen ook gebruikt Ps. 61:3, en Ps. 77:4, en Ps. 107:5, en Ps. 142:4, en Ps. 143:4.

Ps 61.2 77.3 107.5 142.3 143.4

3) uitstort

Dat is, vrijmoedig en overvloedig uit de grond des harten te kennen geeft.

4) Verberg uw

Dat is, onttrek mij uwe hulp niet. Zie de aantekening bij Job 13:24.

Job 13.24

5) verhoor mij

Hebr. haast, verhoor mij.

6) mijne dagen

Te weten, de dagen mijns levens.

7) als rook,

Anders, in of tot rook.

8) als een haard.

Anders: als een brandend vuur aan den haard. Zie Job 21:24.

Job 21.24
9) als gras,

Hetwelk afgemaaid zijnde verdroogt en hop wordt.

10) [zoo-]

Hij wil zeggen: Ik heb geen lust gehad mijn nooddruft te nemen of enig voedsel te gebruiken.

11) aan mijn vlees

Dat is, aan mijn vel. Hij wil zeggen: Ik ben zo uitgeteerd dat ik maar vel over been ben. Zie Job 19:20; Klaagl. 4:8.

Job 19.20 La 4.8

12) vanwege

Dat is, vanwege mijn zuchten, dat met geluid en geschrei dagelijks geschiedt.

13) ben een roerdomp

Dat is, ik ben gedrongen alleen en eenzaam te blijven, van alle mensen verlaten zijnde en ik sla schrikkelijk geluid, gelijk de roerdomp en de uilen doen; Job 30:29.

Job 30.29
14) Ik waak

Ik kan niet slapen.

15) als een

Dat is, gelijk een mus, die haar wederpaar verloren heeft.

16) Mijne vijanden

Te weten, de Babyloni‰rs, of Chalde‰n.

17) razen,

Zie de aantekening bij Ps. 5:6.

Ps 5.5

18) zweren

Dat is, als zij zweren dat zij iemand kwalijk behandelen zullen, zo dreigen zij dat zij hem zo zullen africhten, dat hij mij zal gelijk worden. Of, zij gebruiken mijnen naam tot een formulier van vervloekingen. Verg. Num. 5:21; Jes. 65:15; Jer. 29:22, met de aantekening. Anders: zweren tegen mij.

Nu 5.21 Isa 65.15 Jer 29.22
19) ik eet

Hij wil zeggen: Dewijl ik rouw dragende in de as lig, zo gebeurt het dikwijls dat ik as eet met mijne spijs. Anders, ik ben zo bedroefd dat ik niet meer lust of smaak in het brood of andere spijs vind, dan of ik as at.

20) mijn drank

Hebr. mijne dranken, dat is, al wat ik drink.

21) uwe verstoordheid

Hebr. van het aangezicht uwer verstoordheid.

22) Mijne dagen

De dagen mijns levens.

23) als een afgaande

Te weten, als de zon ondergaat is de schaduw wel lang uitgestrekt, maar zij blijft niet lang, alzo de nacht straks daarop volgt; Ps. 109:23, en Ps. 144:4.

Ps 109.23 144.4

24) als gras.

Zie Ps. 102:5.

Ps 102.4
25) uwe gedachtenis

Te weten, de gedachtenis uwer heerlijke werken en weldaden, die Gij voormaals uw volk gedaan en bewezen hebt. Zie Exod. 3:15, en Ps. 135:13.

Ex 3.15 Ps 135.13
26) over Zion,

Dat is, over uw volk en de stad Jeruzalem.

27) bestemde

Te weten, de tijd van de zeventig jaren onzer gevangenschap, door uwe profeten voorzegd. Zie 2 Kron. 36:21; Jer. 25:12, en Jer. 29:10; Dan. 9:2,24,25. Immers, uit de laatste woorden van dit vers blijkt genoegzaam dat deze psalm geschreven is op het einde van de Babylonische gevangenschap.

2Ch 36.21 Jer 25.12 29.10 Da 9.2,24,25
28) uwe knechten

Dat is, wij Joden; Neh. 1:3, en Neh. 2:3, en Neh. 4:2.

Ne 1.3 2.3 4.2

29) hebben een

Dat is, zij zagen zeer gaarne dat de stad Jeruzalem weder opgebouwd werd, en hebben grote droefheid daarover, dat zij tot een steenhoop gemaakt is.

30) hebben medelijden

Dat is, het doet hun wee dat de stad en tempel aldus verwoest blijven liggen.

31) gruis.

Of, steenmul, of puin.

32) de heidenen

Te weten zij, die de wonderbaarlijke verlossing uws volks en de volvoering uwer beloften zullen zien.

33) desgenen,

Versta hier, de arme Joden, die in de Babylonische gevangenschap waren.

34) Dat zal beschreven

Te weten, onze verlossing uit de Babylonische gevangenschap.

35) dat geschapen

Dat is, het volk dat namaals, of lang na ons geboren zal worden; doch men mag dit ook verstaan van het volk Isra‰l, hetwelk uit de gevangenschap van Babyloni‰ verlost wordende, gelijk als uit het stof verwkt en opnieuw geschapen zou worden. Zie Ps. 22:32; Ezech. 37:

Ps 22.31
36) uit de hoogte

Dit is genoemn van Deut. 26:15.

De 26.15

37) op de aarde

Dat is, op ons, die op de aarde wonen.

38) der gevangenen

Te weten, die in Babel gevangen zijn. Hebr. des gevangenen, of des gebondenen.

39) de kinderen

Dat is, die ter dood ge‰igend waren; gelijk Ps. 79:11, en Ps. 44:23.

Ps 79.11 44.22
40) Wanneer de

Dat is, als God uit de Joden en heidenen ‚‚n volk maken zal, en zich ene kerk uit alle koninkrijken der aarde zal verzamelen. Zie Hand. 2:5; Ef. 2:13,14.

Ac 2.5 Eph 2.13,14
41) Hij heeft

Te weten, God.

42) op den weg

Te weten, toen ik gevankelijk naar Babel gevoerd werd, waar ik tot nog toe gevankelijk ben gebleven.

43) mijne dagen

Te weten, de dagen mijns levens. Alzo dat velen onzer in droefenis en ellende gestorven zijn. Zie dergelijke manier van spreken Job 21:21. Zie ook Ps. 55:24.

Job 21.21 Ps 55.23
44) Ik zeide:

Te weten, als de Heere mij drukte op den weg naar Babyloni‰, Ps. 102:24, stellende deze gedachten tegen de vorige plaag en vrees dat ik haast zou sterven.

Ps 102.23

45) neem mij

Hebr. neemt mij niet op; te weten, uit dit leven. Zie de aantekening bij Job 36:20.

Job 36.20

46) uwe jaren

Hij wil zeggen: Heere, dewijl Gij eeuwig blijft daarom zal ook uwe kerk eeuwig blijven, en zij zal door de vijanden en vervolgers niet kunnen onderdrukt worden, gelijk hij Ps. 102:29, besluit.

Ps 102.28

47) van geslacht tot

Hebr. van geslacht der geslachten.

48) Gij hebt

De apostel gebruikt Hebr. 1:10,11,12, deze woorden om de Godheid van Christus te bewijzen, omdat hier de Heere Christus verklaard wordt niet alleen te zijn de Schepper van alles en eeuwig, maar ook een Verlosser en Zaligmaker zijner gemeente. Zie Ps. 102:14,16,23,29; waarom de apostel in de aangehaalde plaats ook den naam HEERE, uit het Ps. 102:13, herhaald zijnde, Hem toeschrijft.

Heb 1.10,11,12 Ps 102.13,15,22,28,12

49) voormaals

Hebr. voor het aangezicht; dat is hier te zeggen voormaals, voorheen.

50) Die zullen vergaan,

Te weten, hemel en aarde; Hebr. 1:10,11.

Heb 1.10,11

51) zij allen zullen

Te weten, al de hemelen.

52) Gij zijt

Te weten, die Gij tevoren geweest zijt van eeuwigheid af; en Gij blijft dezelfde in eeuwigheid.

Copyright information for DutKant